Het kleine verhaaltje van 1 deelnemer...
Woensdag 26 juli
Stilte. Soms zoemt een vlieg luidruchtig voorbij of echoot een vliegtuig op 10 km hoogte. Maar verder niets. Links en rechts en achter, rijzen bergtoppen op, hoge pieken van grijze kalksteen. Een indrukwekkend massief. En voorin, in het Westen, tussen 2 ketens, in het dal zo’n 1000 meter onder de kampplaats deint een dicht tapijt van schijnbaar onbeweeglijke schapenwolk. Bij valavond het perfecte podium voor zonsondergangen uit mysterieuze werelden.
Voor mij is het dag 4. Te tellen vanaf mijn aankomst, want mijn eigenlijke vertrek vond de dag voordien al plaats. Samen met zo’n 60 illustere onbekenden zat ik de geduldige busrit uit. Een hele nacht rijden, indommelen, slapen, wakkerschrikken van de pijnlijke houding, mp3’s beluisteren, smsjes sturen, op autostradeparkings rondlummelen, praatje maken met de buurvrouw, stilstaan, lezen, zich afvragen hoe lang nog... Aankomen in Santander. In Spaans met veel haar op vragen naar de bus naar Fuente Dé. Daar nog een uur beurt afwachten voor de kabellift en tenslotten ter bestemming! Hoog op een bergflank waar het stappen kan beginnen...
Koen was mij tegemoetgekomen in de hoop tegelijk ook een hoop gerief uit onze verstopplaats tussen de rotsen te halen, “den depot”, waar we nog met een jeep geraken. Vandaar moet het verder 500 hoogtemeters te voet. Ik was echter nietsvermoedend, al lang voorbij den depot gewandeld toen Koen en ik elkaar in de gaten kregen... Hij dus onverricht ter zake terug, want op mijn eentje kon ik de weg dwars over rotsen, kammen, richels en dalletjes niet vinden. “Sommige mensen hebben geluk”, zei hij toen ik zijn tempo niet kon aanhouden, en nam mijn rugzak over in ruil voor zijn leeg exemplaar. Onderweg kwamen we Wim, Will, Manuela en DDR tegen. Ook bezig aan hun 2de ‘portage’ van die dag. En zo geraakte ik tot bij onze onmetelijke kampplaats. 7 tenten verspreid over een halve kilometer op zoek naar een vlak stukje. De doorwinterde picosgangers hadden hun oude geamenageerde vierkante meters terug ingenomen en de groene hadden die ingenomen van afwezige oude... Zo kreeg ik er ook eentje.
Het is allemaal erg “fysiek”. Zoals verwacht. Na een dag met zonovergoten, hartkloppende en zweetuitbrekende portages van het depot naar de kampplaats en van de kampplaats naar de ‘looplijn’, trok ook ik op dag 3 de grot in. Jan en Myriam hadden dat 200 meter lange touw om de grotingang te kunnen bereiken zonder in de diepte te storten al 2 dagen eerder gehangen en Wim en Vince hadden de grot al geequipeerd met touw tot -500. Iets later die dag zouden Jan, Will, DDR en Manuela een eerste grotvierdaagse houden. Koen, DDT, Marijke en ik gingen hun dus voor om een stuk of 10 kitzakken halfweg beneden te krijgen. Slaapzakken en matjes voor de ondergrondse bivak, een boormachine en wat levensmiddelen.
De “marche d’approche”, met hoger genoemde 200 meter looplijn is al niet gezeverd. Een wandeling van 2 uur om zo’n 250 hoogtemeters te winnen. Een goed deel van mijn krachten was alvast opgesoupeerd toen we de grot bereikten. Na enige putten vormden we een ketting om kitzakken door te geven. Bandwerk in de grotten. De eerste 300 meter bevatten nogal wat meanders en ‘franse etroitures’... De 2 graden celcius vielen mij goed mee. Met onderpak, T-shirt en texair had ik het eerder te warm... Marijke kreeg het koud aan handen en voeten toen we de ‘brewstop’ bereikten. -250 meter. We aten een hap, kozen een dessertje uit al het lekkers daar reeds aanwezig. Marijke keerde terug en ik trok nog even verder met Koen en DDT tot waar het kitzakken doorgeven overbodig werd en ik een zicht kreeg op de eerste gigantische ruimte waarin zelfs het donker een lichte hoogtevrees niet teniet kan doen. Je ziet de diepte niet, maar je voelt hem toch. Een groot niets dat plots onder je hangt en je omringt, waarin het schijnsel van je lampje gewoon verdwijnt en je stem tegen verre wanden galmt. Koen was al voorop en vanop een wankele positie bovenop de ‘pozo clandestino’ werd nu ook DDT met 5 zakken behangen. Behoedzaam keerde ik op mijn stappen terug en vatte het jumaren aan. De langste afstand die ik van mijn leven gejumaard heb. Ik hoor dan ook bij de lentefrisgroene picosgangers...
Ik zal het geweten hebben. ’t Was goed om alleen te zijn. Alle tijd voor mijzelf. Alle stilte, duister, hoogtes, smaltes, touwen en musketons, druppels, uitsteeksels, rotsblokken en blokjes voor mezelf... Ik had mijn tijd nodig... Een slokje water om mijn lichaam te troosten. Even gewoon uitblazen voor het moraal. Op het 60 meter touw van de ‘Pozo Confessionario’ zat zoveel rek, dat ik misselijk werd van het gejojo. In een poging mijn overgevoelige evenwichtsorgaan uit te schakelen knipte ik mijn licht uit. Pikkedonker. Het hielp. ’t Was net of ik ter plaatse jumaarde.
Onderaan de puit BB kwam ik de vierdaagse ploeg tegen. Een vrolijk praatje en de melding van Jan dat het eerste touw aan de ingang een kap had en moest vervangen worden. Of ik daar even een tweede touwtje kon bijhangen.
Aan de uitgang werd ik nog betoverd door die dreigende sneeuwprop. Een langwerpige figuur van een meter of 6 hoog geprangd tussen de twee wanden van de ingangsput maar langs die twee wanden weggesmolten. Hoe meer ik keek hoe meer de witte gedaante scheen terug te kijken en als ik niet keek leek ze te bewegen. Endorfine? Tegen de tijd dat ik klaar was met de kap-touw vervanging kwamen Koen en DDT er al aan. Ze hadden mijn voorsprong ingehaald. Blijven trainen, maar morgen een rustdag, dacht ik. En hier zijn we nu. Languit gedoucht met een kamp-douche, niet heet, maar toch veel warmer dan het sneeuwsmeltwater dat we in die zak gedaan hadden. De intussen 14 lagen zweet er afgewassen. De oneindige hoeveelheid knopen uit mijn haar geborsteld. Samen met DDT wat sneeuw verjouwt en op de basj gelegd voor een watervoorraadje. Afwas gedaan en koffie gezet. Eindeloos genieten van die mooie berg en het rustig zitten.
Donderdag 27 juli
Nog geen 22 uur en ik lig te luisteren naar de vlagen van mistdruppels die op mijn tent neerkomen. Na de magistrale linzen-met-spek maaltijd, zwermde iedereen vandaag spontaan uit naar zijn uithoek van de kampplaats, richting tent, de warmte van de slaapzak gaan vervoegen. Home entertainment. Beetje lezen, beetje schrijven, een muzieknootje op de maagdelijke muziekloosheid van kale rotsen onder de wind. Ook dat doet deugd na een beetje zwoegen... Ik heb er een portage opzitten, in de gietende regen. Het “thuisfront” meende dat ik te beklagen was als speelballetje van al even magistrale onweer. Maar niet de regen had mij parten gespeeld, wel het gewicht van mijn rugzak... en het eeuwige gekraak in mijn knieën. 2 keer kwasi misgelopen en 110 meter vochtig touw achterop. Koen was net op rescue-mission toen ik weer op de kampplaats verscheen... Mijn knieën zullen wel de eeuwige zwakke plek blijven. Jammer want mijn hartslag is al niet meer door het dolle heen op de stijle hellingen en mijn ademhaling is gekalmeerd. De eenzame wandeling bracht toch weer wat nieuws... Ik zag eerst 2 en dan een groep van 6 gemzen briesen en de rotsen opdartelen. Ik verzonk in diepe gedachten, beeldde mezelf in over 3 jaar, over 5 jaar... Neuriede liedjes in mijn hoofd.
Zondag 30 juli
Après-grot rust, 2de editie. Wim en ik waren eergisteren vertrokken voor de -900. We brachten een touw naar beneden en nog wat eten.
Op -100 troffen we DDR en Manuela op de uittocht met de melding dat slechts een deel van de -700 bivak verhuisd was naar -900. Het was wijs gebleken om op -700 ook nog te kunnen slapen. 3 slaapplaatsen dus daar, en 4 op -900. Mijn bezorgdheid over de terugkeer uitstellend genoot ik van zoveel putten. De Pozo Confessionario (60m), de Clandestino (175m), de Mierda (90m), de Lomo (70m) en alle kleine putjes tussenin. Al weet ik het nu zeker: ook afdalen kan lastig zijn! Als je bovenaan een touw van 60 meter hangt moet je serieus trekken aan het resterende stuk onder je, om het door je afdaler te laten glijden. Neem een kilo of 5 met nog een hoop vocht en wat modder en je armen zijn moe tegen dat je beneden bent. “Gelukkig” zit er tussen elke grote put wel een een stukje meander zodat alle lichaamsdelen aan bod komen. Wim liet mij geduldig voorgaan. De weg vinden in de reeds geëquipeerde grot is niet bijzonder moeilijk. Bovenaan de brewstop op -200 troffen we ook Jan en Will die er 3 ondergrondse nachtjes op zitten hadden. De nieuwe kampplaats genivelleerd en geïnstalleerd op -900 en alles geëquipeerd tot waar we vorig jaar geraakt waren en noge een touwtje bij. Ze zagen er nog goed uit! Gezapig ging het met ons verder tot we aan de tenten op -700 kwamen. Mooi opgespannen tot hangende kubussen plastieken zeilen: 1 grote tent rond een paar rotsblokken als keukentent en 1 wat lagere op een vlak terrein met matjes en slaapzakken voor ons klaargelegd. Hotel bivak! Hier is werk verricht in de voorgaande jaren, getuigde mijn compagnon Wim die pertinent zeker wist dat het hier vlakker was dan boven in onze tenten op de kampplaats. In mijn halfbakken slaap begon ik daar toch aan te twijfelen. Mijn heupen geraakten zodanig ingedrukt op die goeie ouderwetse matjes dat ik begon te dromen over grote bulten die bij het ochtendgloren belicht werden alsof we buiten sliepen en ik mij in het midden van de nacht begon te verleggen om van die bult af te geraken. Bij het electronische gepiep van Wim’s horloge om 7 uur ’s morgens was alles weer pikdonker, vlak en koud... Opstaan in een grot is toch iets apart. We raapten onze moed bij elkaar, trokken texair en botten en handschoenen en helm aan. Klommen naar de ‘WC’, deden ons ding in een zakje, propten dat zakje in een grotere zak, klommen weer naar de keukentent, kookten daar wat thee op een gasvuurtje, aten het meegebrachte brood met paté uit een tube. Deden onze gordel weer aan en hingen 2 uur later weer aan de touwen. 700 meter jumaren! ’s Morgens ontwaarde Wim nog angst in mijn ogen, maar 450 meter hoger, aan de brewstop bleek die zorg helemaal niet nodig geweest. Ook ik had mijn ritme weten te vinden. Armen omhoog, voeten omhoog, rechtstaan, uitblazen, armen, voeten, staan blazen, armen, voeten, staan, blazen. Gewoon doen alsof er nooit een einde zal aan komen en dan komt het volgende ankerpunt toch nog snel...
Ik was al “passé!” en “touw vrij!” toen Wim onderaan de Mierda en de Clandestino aankwam. Jumaren gaat duidelijk beter na een nachtje slapen, zelfs ondergronds. Om 15 uur waren we alweer buiten, de sneeuwprop bewonderend, al maar een fractie meer van wat ze geweest was... Jammer van die stijle helling in de omgekeerde marche d’approche die zo aan je knieën zit... Maar de avond was gezellig, met voor het eerstweer een man of 8 op de kampplaats.
Zondag 5 augustus
Santander, transitstad. Een uur of 3 heb ik te doden voor mijn bus vertrekt. Waar beginnen? Zo’n ommezwaai! Op onze berg heerst er stilte, in de grot of althans in de gekozen bivakplaatsen, heerst er volmáákte stilte, niet gedempt zoals in een lege VRT-studio waarin elk geluid opgeslorpt wordt, maar als in een grote ruimte waar, bij gebrek aan ander, je eigen geluid weergalmt tegen hoge verre wanden tot aan de volgende meanderbocht. En ook je stilte galmt, uitwaaierend in de koude vochtige lucht die je omringt, onzichtbaar in de duisternis. Op andere plaatsen kletst er water naar beneden. Kleine maar diepe watervalletjes, luidruchtige druppels in kleine plasjes en meteen moet je je stem verheffen wil je elkaar nog verstaan. In sommige meanders staat er een tocht. In de “turbine” bijvoorbeeld, het kleine gangetje vlak na de ingangsput, de overgang tussen de openlucht en de ondergrond, zuigt de lucht naar binnen, als voorbode van ‘een lang vervolg’. En ook na de Pozo Lomo, in de ‘Meandro Lo Que El Viento se Lieva’ (gone with the wind) ruist het een beetje rond je helm, maar altijd zijn het homogene monotone geluiden, galm, tijdloosheid.
En nu zit ik op een bankje onder bomen, tussen de 2 rijrichtingen van een laan, waar mensen komen uitblazen... maar het voelt als een grote drukte en een groot lawaai. Iedereen schijnt een doel te hebben en motoren draaien dol. Nog enkele ogenblikken en de stilte behoort weer tot een mythe van mijn herinneringen...
Er komt een man naast mij zitten. 57 jaar schat ik.
“Olaa!”
“Ola”, zeg ik terug,
“El Diario?”, vraag hij, duidelijk articulerend en wijzend op het boekje dat op mijn, als tafel dienst doende rugzak ligt en de schrijfstok in mijn hand.
“Si”
“Como te llamas?”
“Aña”, zeg ik, hem intussen zijdelings opnemen en inschattend.
“Ah! El diario de Aña!” roept hij uit, alsof het om een alombekende literaire bijzonderheid gaat.
En dan vertelt hij dat hij Boliviaan is en Ramirez heet en vraagt wat ik te vertellen heb. Dat ik geen Spaans spreek... En dan toch. Dat ik grotten ben gaan bezoeken in de picos. Exploratie. Dat we de eerste zijn daar. 2 uur later zitten we er nog. “Geen spaans” te spreken, en toch vanalles te vertellen. Hij belt zijn vrouw met zijn nieuwe gsm, die ook foto’s kan trekken maar hij weet niet hoe. Zijn vrouw zal het wel kunnen. Ze komt er aan als ik bijna weg moet. Een forse madam uit de boliviaanse bergen. Ramirez zegt dat ze mij moeten voorstellen aan hun zoon Felipe. En dan ben ik weg...
Ik had nog wat willen vertellen over mijn derde en laatste grotexploot. Tot -700, overnacht, tot -900 met brood, thermarestjes, carbuur en naft en terug op 700 overnacht, en dan op de uittocht nog model en flitsdrager gespeeld voor fotograaf DDR die de Mierda op de gevoelige plaat heeft vastgelegd. Benieuwd naar de resultaten, en nog benieuwder waar de rest van de ploeg nu nog in de overblijvende week gaat geraken...
Anja Crommelynck
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home